zaterdag 21 februari 2009

Castor in De Onderwereld


‘Wat is DIT?’ vroeg het mannetje koel.
‘Ik ben Castor.’
‘Hoe kom je hier?’
‘Door de kruipruimte.’
‘Door de kruipruimte?’ herhaalde het mannetje verbaasd. ‘Vind je dat normaal?’
Castor schudde zijn hoofd. Nee, hij vond dat niet normaal.
‘Nou ik ook niet’, zei het mannetje.
Maar Castor vond het OOK niet normaal dat hier in een of andere onderaardse kelder een klein mannetje liep. Onzichtbaar nog wel!
‘Wie ben jij... bent u?’
‘Gaan we hier vragen stellen?’ snauwde het mannetje. Castor kneep geschrokken zijn lippen op elkaar. Dat scheen het mannetje milder te stemmen.
‘Ik ben Meester Balans!’
‘Werkt u hier?’
‘Ja, natuurlijk. Denk je dat ik hier voor de lol bezig ben?’
Het mannetje klapte in zijn handen en nu zag Castor nog veel meer schaduwen loskomen van de muren om hem heen. Opeens zag hij allerlei hoofden verschijnen, mannetjes die een onzichtbare jas losknoopten, lachten, met elkaar praatten en gemoedelijk kwamen aanlopen op het signaal van Meester Balans. Die was waarschijnlijk hun chef. Of zo.
Castor snapte er sowieso helemaal niets van.
Pas toen ze allemaal dichtbij om hem heen stonden zag hij wat voor soort jas ze droegen over hun normale kleding. Het was een soort poncho of cape en het leek op doorzichtige folie, in precies dezelfde kleur als de achtergrond waar ze tegenaan stonden. Een mannetje bij de muur had een cape in precies dezelfde kleur en structuur, alsof zijn jas van steen was gemaakt. En een mannetje dat bij groene snoepdozen stond had een cape in precies dezelfde groene kleur. Eigenlijk kon je alleen hun gezicht zien als ze de capuchon van die folie van hun hoofd afdeden.
Castor keek stomverbaasd rond. Zo’n tien mannetjes stonden in een cirkel om hem heen.
‘Wie is DAT, Meester Balans?’ vroeg een van de mannetjes.
‘Dat komt hier binnenvallen via de kruipruimte’, bromde Meester Balans. ‘Na sluitingstijd nog wel.’
‘Sluitingstijd?’ vroeg Castor. Het moest niet veel gekker worden!
‘Ja, de winkel is dicht. Iedereen is weg!’’
‘Welke winkel?’
‘De Toverkorf! WAAR denk je dat je bent?’
Hoe kwam hij nu in De Toverkorf? Dat was niet ver van zijn huis, maar had hij dat onder de grond gelopen? Misschien was de route ondergronds korter? En wat deden deze wonderlijke figuren hier?
Hij kneep in zijn arm.
‘Nee, je droomt niet’, zei Meester Balans, en zijn stem klonk nu vriendelijk. ‘Dat zullen ze hierboven wél denken als je ze vertelt wat je hier gezien hebt.’
Iedereen lachte. Castor kon niet mee lachen. Hij wist niet wat hij zag, hij kende dit soort mannetjes niet.
‘Zijn jullie soms kabouters?’ vroeg hij hoopvol.
Toen gebeurde er iets heel vreemds. Meester Balans en alle andere mannetjes keken boos, hielden hun adem in van kwaadheid, sloten hun ogen en ze werden rood en toen werden hun hoofden GROEN. En er hing een GROEN waas om ze heen. Helder stralend gifgroen.
Dit klinkt grappig, maar het zag er heel beangstigend uit.
Meester Balans was de eerste die weer ademhaalde. Het groen verdween langzaam uit zijn gezicht en hij deed zijn ogen open.
‘Noem ons nooit, maar dan nooit meer K-A-B-O-U-T-E-R-S!’ snauwde hij.
Castor was perplex. ‘Ik wist niet dat u boos zou worden.’
‘Noem het K-woord nooit meer’, zei Meester Balans streng. ‘We zijn geen poppen die voor idioot met een kruiwagen in de tuin staan. Of met een nephengeltje in een lege vijver vissen. Of de sokken verstoppen van de mensen in de Bovenwereld.’
Dreigend keek hij Castor aan.
‘Nooit meer’, piepte Castor.
‘Nooit meer WAT?’
‘Nooit meer het K-woord!’
‘Wanneer niet?’
‘Nooit niet!’
‘Dan zijn we het eens’, zei Meester Balans opeens mild. ‘Wij zijn gewoon mensen!’
‘Misschien eh... wat KLEINER dan andere mensen?’ zei Castor zo beleefd mogelijk.
‘Niet echt kleiner. Anders! Jullie mensen in de Bovenwereld zijn wat groter. Nu je het zegt ja, jullie zijn boven wat groter.’
‘En hoe heet het hier? ONDER?’
‘Ja, hoe anders? Je leert snel’, zei Meester Balans, maar het klonk niet echt gemeend.
‘Wij noemen dit de Onderwereld. Dat is toch logisch?’
‘Ja, dat vind ik ook’, zei Castor beleefd. Alsof hij zeggen wou: ‘Laten we het vooral heel normaal noemen dat kleine mensjes onder de grond verpozen’.
Waar was hij in terecht gekomen en waar kwamen deze mensen vandaan?